
Begin dit jaar ontving ik een mail van Jacq. de Brouwer. Of ik zin had om met hem werk te gaan bekijken in Tilburg. De kans is natuurlijk groot, schreef hij mij, dat het slecht weer is en er geen mogelijkheden zijn om de architectuur op haar waarde te schatten. Laten we daarom die projecten bezoeken waar we bij de gebruikers welkom zijn op de koffie. Ik liet me deze unieke kans om met de meester naar zijn projecten te kijken en de opdrachtgevers ervan te spreken, natuurlijk niet ontgaan.
Afgelopen donderdag was het zo ver. Jacq. haalde me af op station Tilburg en had een mooie tour uitgezet. Bij de meeste projecten spraken we met de bewoners en de opdrachtgevers. Invalshoek was de architectuur van de projecten. Jacq. wilde vooral weten: hoe houden mijn ontwerpen zich over een langere periode en verliezen ze niet hun kracht. Feitelijk was het een voortzetting van de gesprekken die Jacq. en ik in het verleden ook met elkaar voerden.
Tussen verleden en toekomst
Architectuur is een activiteit die zich bezighoudt met een lange duur en die zich bevindt op het snijpunt tussen verleden en toekomst. De verhoudingen hiertussen zijn op dit moment op zijn minst verstoord te noemen. Het heeft te maken met verschuivingen, zoals de opkomst van AI, de verschuiving van stad naar natuur en de dynamiek in de architectonische ruimte.
Pandemie, lockdown, thuiswerken: allemaal wijzen ze op het belang van een nieuwe virtuele wereld waarin we ons bevinden. Het werk van architecten gaat echter over de fysieke realiteit van de objecten. Daarbij staan ze voor de opgave om de materiële wereld om ons heen te bouwen, en dit met een zekere gevoeligheid en nauwkeurigheid te doen.
Op dit punt ben ik bij Jacq. de Brouwer aan het goede adres. Hij heeft een lange weg afgelegd om architect te worden, vanaf de MTS via de HTS en de Academie van Bouwkunst naar Bedaux de Brouwer, het Goirlese (en inmiddels Tilburgse) bureau waar hij mede-naamgever van is. Al op jonge leeftijd wilde hij de kunstzinnige kant op, vertelt hij mij, maar zijn vader vond dat hij eerste maar eens een vak moest leren. Het leidde tot een zoektocht naar wat er toe doet in het vak, een zoektocht die tot op de dag van vandaag doorgaat.
Dat biedt voor een deel een verklaring voor de materialiteit van zijn ontwerpen. Het werken met materie en constructie is immers voor architecten vooral een mentale activiteit. Wat Jacq.’s werk echter sterk maakt, is dat in zijn ontwerpen altijd plekken zijn aan te wijzen die herinneren aan de ontmoeting van hoofd en hand.
Cilinder en kubus
Het eerste project dat we bezoeken is de Duikklok (2011), een bescheiden woongebouw aan de zuidkant van de Tilburgse binnenstad. Het vormt de afronding van een woningbouwplan, dat De Brouwer dertig jaar eerder maakte. Door de woongebouwen op kolommen te zetten, werd het mogelijk grond vrij te spelen en de openbare ruimte kwaliteit te geven. Tevens werd tussen bebouwing en bestaande wijk een langgerekt driehoekig park gerealiseerd.

Op de kop van dit park ligt Duikklok. In een ronde cilinder zijn twee maisonnettewoningen opgenomen, boven op de entree met parkeervoorzieningen. Dankzij de ronde vorm ervan omspoelt het park het gebouw. Achter smalle, verticale ramen liggen de slaapkamers, terwijl grote panorama-ramen het licht vangen voor de woonruimtes. Het leidt tot een prachtige compositie van een cilindervormig volume met kubussen die in een spiraal naar boven uitwaaieren in hun zoektocht naar een optimale oriëntatie.
Het contrast tussen de donkere baksteen-sculptuur en het interieur kan haast niet groter zijn. Ik bezoek met Jacq het bovenste appartement dat bewoond wordt door een jonge, succesvolle ondernemer. Zodra je dit appartement binnenstapt, word je haast overweldigd door de enorme hoeveelheid licht en zon die binnen vallen. Het panorama-raam in dit appartement is georiënteerd op het zuiden. Je kijkt uit over de stad en ziet aan de horizon de bossen van Oisterwijk.

Het appartement op de eerste en tweede verdieping ontleent zijn woonkwaliteit niet aan de verte, maar aan een panorama-raam dat georiënteerd is op het driehoekige parkje. Maar ook de buurt profiteert van dit gebouw. Zonder enige overdrijving kun je stellen dat het gebouw een kwaliteitsimpuls betekent voor de buurt en deze hiermee als het ware verheft.
Stedelijke prestaties
Bij ieder project dat we bezoeken blijkt keer op keer weer dat ze een nauwkeurig antwoord geven op het programma, maar dat ze ook iets toevoegen aan de stad. De ontwerpen zijn gemaakt voor de plek, maar altijd in dienst van de stad. Op het Pieter Vreedeplein (2008) ontwierp Jacques de Brouwer het meest oostelijke deel van een stedenbouwkundig plan door de Spaanse architecten Bonell i Gil voor een winkelcentrum. Dit bouwdeel verzorgt de overgang tussen de nieuwbouw van de Spaanse architecten en het fijnmazige stadsweefsel ten oosten hiervan.
Blikvanger van het plan is een 35 m hoge woontoren die op de punt van de kavel is geplaatst, rekening houdend met een voetgangersroute die uitkomt op het plein en met de achterliggende IJzerstraat. Op de kleine kavel die hiervan het gevolg is heeft Jacq. een slanke toren gebouwd met een dubbelhoge winkel en daarboven vier dubbelloge lofts. Ook in dit geval hebben alle woningen hun eigen oriëntatie gekregen afhankelijk van het uitzicht dat moest worden geboden.


Aan de achterliggende IJzerstraat situeerde De Brouwer vier grondgebonden woningen met daarboven vier appartementen die ontsloten worden via een dakstraat. Op het grid van de onderliggende parkeergarage wisselen woningen en tuinen, volumes en leegtes elkaar af. Zoals in de loop van dag duidelijk wordt, is dit een geliefd thema in het werk van De Brouwer. Dankzij de verspringende volumes zijn de zuidgevels goed belicht en wordt vanuit de woningen een dynamisch uitzicht geboden over de lengte van de straat.
Architectuur én stedebouw
In de architectuur is een terugkomende vraag wat eerder komt: stedebouw of architectuur. In het werk van Jacq. hebben ze een evenredig aandeel. Dat vloeit niet voort uit de wens om een “gesamtkunstwerk” te maken, maar lijkt in zijn geval eerder een zaak van economie te zijn. Dat wil zeggen een verantwoorde inzet van middelen bij het bouwen. Als alle drie disciplines hun werk goed doen, hoeft bijvoorbeeld in de architectuur geen compensatie te worden gezocht voor het ontbreken van stedebouw.

Nergens zie je dat zo sterk terug als in Witbrant Oost (2007), onderdeel van de Tilburgse Vinex-wijk Reeshof. Van het terrein dat de gemeente oorspronkelijk had gereserveerd voor een Floriade, wilde ze een bijzondere wijk maken. Ze verzocht in samenwerking met Rijksbouwmeester Wytze Patijn vier jonge architecten om elk voor een kwart van het gebied een stedenbouwkundig ambitiedocument te maken. Vooral in dit plan komen Jacq’s ideeën over stedebouw het meest nadrukkelijk aan de orde.
In Witbrant Oost is een typologie geïntroduceerd die naadloos aansluit op de ligging van de wijk. Dankzij de beperkte hoogte van de patiowoningen heb je vrijwel zicht op de omliggende bomen. Met de tijd wordt dat een kwaliteit die steeds belangrijker wordt. Ook is een interessante woningtypologie ontwikkeld waarin parkeerplaatsen naast een keermuur zijn voorzien. In de gevels aan de straat zijn duurzame en onderhoudsarme materialen opgenomen.

In Witbrant Oost is anders dan in veel Vinex-wijken, de architectuur niet dominant maar terughoudend vormgeven. Overheersend zijn de bomenlanen en de grasvelden met coulissen van bomen. Doordat de stedebouw sterk verweven is met de omgeving, kun je hier in een landschappelijke setting ontspannen wonen. Cruciaal zijn de woning-scheidende bouwmuren: ze maken de wijk minder kwetsbaar dan gebruikelijk.
Japanse ruimte
De stap van de collectieve woningbouw naar de private woonhuizen is minder groot dan je op het eerste gezicht zou denken. Het Brouwhuis (2013) ligt in de bossen van Oisterwijk. Het is gebouwd op een kavel die de eigenaar in erfpacht heeft afgenomen van Natuurmonumenten. Het huis mocht niet groter worden dan 300 m2. De architectuur is afgestemd op het buitengebied en contrasteert sterk met wat je hier elders ziet. Terwijl de meeste huizen hun rijkdom etaleren en het dorp daarmee verder uitbreiden, is dit een huis dat toegenegen is aan de plek.
In de architectuur nestelen gebouwen zich op het kantelpunt van verleden en toekomst. Dat is zeker bij dit woonhuis het geval. In zijn verschijningsvorm alleen al refereert het aan de schuren die vroeger in de Brabantse bossen waren te vinden. Het materiaalgebruik van het huis sluit hierop aan. Zowel de gevel als het dak zijn bekleed met zwart geteerde planken.


Op de kavel is een langgerekt, schuurvormig huis gebouwd, dat gesloten is naar de weg en open naar het bos. De inrichting van het huis lijkt haast Japans, met een zorgvuldige afwisseling van gesloten ruimtes (voor installaties, sanitair, enz) en open ruimtes (voor het wonen, koken, etc) . Deze compartimentering werkt goed, mede dankzij de zorgvuldige afstemming ervan op de constructie en de lange loop- en zichtlijnen die langs beide gevels zijn gecreëerd.
Relatie tot natuur
Ook in Villa Van Esch (2006) zijn de lege ruimtes even belangrijk als de gebouwde ruimtes. Van alle projecten die we vandaag bezoeken, doet dit project het meest direct verslag van de gewijzigde relatie met de natuur. In het huis is deze relatie tot de natuur opgezocht door de slaapverdieping in de aarde te verzinken en over beide verdiepingen een lichthof te maken waarin bamboe groeit. Door deze opzet kan de natuur als het ware de gehele woonruimte doorspoelen.
Dat laatste was een wens van de opdrachtgever die een grote bewonderaar is van het Farnsworth huis (1951) van Mies van der Rohe. Dit huis is volgens hem een vitrine op poten en iets dergelijks wilde hij ook. Wat in Villa Van Esch verder een rol speelt is de grote voorliefde van de opdrachtgever voor elementaire vormen en zuivere materialen. Het verklaart de aanwezigheid van geanodiseerd aluminium, schoonbeton, naturel hout en geprint glas.


Het huis is door de architect naar de achterzijde van de locatie geschoven. Het betekent dat je vanuit de villa niet tegen de zijgevels van de buren aan kijkt, maar uitzicht hebt op hun tuinen. Aan de voorzijde is geen hek geplaatst. Wel bolt de tuin op en zijn op de opbolling enkele bomen geplaatst. Om de binnentemperatuur te modereren en de privacy te garanderen, zijn voor de gevel glazen delen met prints van bladerdaken geplaatst.
Logische constructie
Bij de koffie komen we te spreken over de relatie van de opdrachtgever met zijn architect. Jacq. is een charmante overheerser, zegt de opdrachtgever met een brede glimlach. De overtuigingskracht van Jacq. is inderdaad groot, zijn behoefte aan repliek van de zijde van de opdrachtgever eveneens. Naarmate ik langer met hem optrek, valt me steeds meer op hoe hij rond iedere opdracht een logische constructie opbouwt. Deze redeneringen vormen niet allen een unieke toelichting op zijn ontwerpen, maar zijn ook ingezet om het proces van totstandkoming vorm te geven.
Een schitterend voorbeeld hiervan is het project Cenakel (1998), de twee woontorens die hij aan de zuidkant van Tilburg realiseerde en die dit jaar 25 jaar bestaan. Op deze locatie bevindt zich een klooster dat in niet al te beste staat verkeerde. De corporatie die op het terrein mocht bouwen, verwierf de grond van de gemeente met de verplichting het klooster te restaureren. In drie stappen wist de Brouwer de opgave naar zijn hand te zetten.


Dat ging als volgt, ik vat het rigoureus samen. Stap 1. Wil je het klooster behouden, dan dien je ook aandacht te schenken aan de biotoop ervan en een mooie kloostertuin te maken. Stap 2. Om de laatste niet vol te bouwen, ligt het voor de hand om het programma te stapelen. Stap 3. Vervolgens wist hij de opdrachtgever ervan te overtuigen niet een dikke, maar twee slanke torens te maken. Op deze wijze wordt de entree van de stad gemarkeerd.
Bouwen voor de wereld
Aan het einde van de dag maken we samen een wandeling door de binnenstad van Tilburg. Ik kwam al in Tilburg toen het nog een textielstad was. Ik ben er nu al te lang niet geweest om de veranderingen niet op te merken. Bedaux de Brouwer heeft tot nu toe in deze transformaties een aanzienlijke gespeeld.
Het is het resultaat van een rationalisme dat voorbij technische, functionele of commerciële overwegingen zeer relevant is. De projecten van Jacq. ontstaan in intensieve gesprekken met zijn opdrachtgevers, zo veel is me vandaag wel duidelijk geworden. Maar wil ik er aan toevoegen, minstens zo belangrijk zijn de onderhandelingen die Jacq. voert met het karakter en het geheugen van Tilburg.
De gebouwen van Jacq. leggen zich in deze onderhandelingen niet neer bij de situatie die ze aantreffen. Je zou kunnen zeggen: als het nodig is, duwt hij terug. Wat mij opvalt, is dat ze een nieuwe horizon creëren en op de plek waar ze komen te staan, iets toevoegen aan de stad. Dat is bij Cenakel duidelijk, maar gaat evenzeer op voor de andere projecten.
Het zijn logische, bijna wiskundige redeneringen waarmee hij de opgaven en de vorm ervan benadert. Ze helpen de opdrachtgever overtuigen, maar leveren ook de ontwerp-motieven. Het leidt bij vrijwel alle projecten tot gebouwen die een grote rijkdom aan ruimtelijke en materiële motieven kennen.
De architectuur van Jacq. is een verademing, zo is mijn ervaring die dag. In de trein terug naar Delft realiseer ik me, dat Jacq. een architect is die voor de wereld bouwt. Zijn werk getuigt van een vakmanschap dat maatschappelijke ambities koppelt aan architectonische elementen zoals typologie, structuur en compositie. In die zin vormt ze een alternatief voor de postmodernistische architectuur die in Nederland in de jaren 90 opkwam en het huidige architectuurdebat nog steeds beheerst.