Onlangs publiceerde architect Alexander Pols een column op het platform Architectenweb waarmee hij stelling nam in het hoogbouwdebat. Pols vroeg zich openlijk af waar de fixatie op slanke torens vandaan komt. Volgens Pols kom je in iedere Nederlandse stad hetzelfde schoonheidsideaal tegen, namelijk een stadsilhouet met slanke torens.
Tegenover dat ideaal stelt Pols het ideaal van het dikke gebouw, dat hij omschrijft als “het plompe en super-efficiënte hoge huis dat goed landt op het maaiveld”. Als referentie voert hij het schitterende, door Louis Sullivan en Dankmar Adler ontworpen Guaranty Building in Buffalo (New York). Pols: “Een terracotta gevel op een staalconstructie: hypermodern en volledig geprefabriceerd. De verticale ribben proberen het te verhullen, maar het gebouw is niet veel hoger dan het breed is.”
Super-slanke torens
De voorkeur voor slanke torens lijkt een echo van de zeer slanke torens die in Manhattan staan. Deze “potloodtorens” zijn veel hoger, veel dunner en veel duurder dan hun voorgangers. Het is een soort rat race. Ieder nieuw exemplaar is op zijn beurt weer hoger dan de vorige.
De superslanke woontorens zijn een betrekkelijk recent verschijnsel in New York City. Een toren kun je volgens constructeurs pas slank noemen indien de verhouding van basis tot hoogte meer is dan 1:10. Normaliter heeft een wolkenkrabber een verhouding van 1:7. Belangrijk om te weten is dat in de supertalls uitsluitend woningen zijn te vinden. Overigens hebben ze in New York de kunst weer afgekeken van Hong Kong waar torens staan met ratio’s van zelfs 1:20 en hoger.
De vorm die de torens in New York krijgen, is vooral een gevolg van de grillen van het financiële kapitaal. Het zijn echt investeringsvehikels, met slechts één appartement per verdieping. Deze vastgoed-producten staan vrijwel los van zowel straat als buren en kunnen zodoende gemakkelijk verhandeld worden. Omdat de onderste lagen (geen uitzicht) niet verkoopbaar zijn, worden daar geen appartementen gemaakt.
Dorische zuil
In 1922 deed de wereldberoemde Oostenrijkse architect Adolf Loos, op dat moment neergestreken in Nice, mee aan de Chicago Tribune prijsvraag. De prijsvraag werd gewonnen door Raymond Hood en John Mead Howells. Het ontwerp van Loos’ maakte geen schijn van kans, maar baarde het nodige opzien. Een bouwblok van negen verdiepingen, met twee terugspringende verdiepingen, vormt de basis van de wolkenkrabber. Op dit blok plaatste hij een een hoog gebouw in de vorm van een Dorische Zuil, afgedekt met een vierkante abacas.
Zowel de tempeltoren als de Dorische kolom waarmee deze hoogbouw is gemaakt, vormen verwijzingen naar de klassieke architectuur. Loos maakt op een interessante manier gebruik van deze referenties. De kolom is weliswaar in schaal flink uitvergroot, maar heeft zijn kenmerkende proporties behouden.
In de huidige verticale stedenbouw is de Floor Area Ratio (FAR) het belangrijkste instrument. Ze regelt de maximale vloeroppervlakte die op een bepaalde locatie kan worden gerealiseerd. Met een bepaalde FAR liggen dichtheid en hoogte van een gebouw vast, echter niet het type gebouw. Naast de FAR, bepalend voor de verhouding tussen bebouwde en onbebouwde ruimte, zal dus ook dit instrument moeten worden ingezet.
Dominante volumes
Veel steden koesteren wellicht het ideaal van slanke torens, maar dat is toch niet het geval in Rotterdam, de enige echte hoogbouwstad die Nederland rijk is. In de laatste hoogbouwvisie die de gemeente in 2019 uitbracht valt het woord zelfs geen enkele keer.
Het ideaal om slank te bouwen is afgaande op Alexander Pols in Den Haag springlevend, maar Rotterdam bewandelt een andere weg. In deze stad wordt ook gezocht naar schoonheid, niet door slank te bouwen maar door forse en formele dominante volumes op kritische punten te realiseren, volumes die naar de hemel reiken. Torens worden in Rotterdam dan ook wolkenkrabbers genoemd.
Daarnaast is het ook niet zo dat alle Rotterdamse toren van een hemeltergende gelijkheid zijn. Eerder viert het pluralisme hoogtij. De variatie aan torens is in Rotterdam buitengewoon groot.
Pleidooi voor zoning
In een reactie op de column van Alexander Pols stelde architect Caroline Schippers terecht, dat hoogbouw een eigenstandige typologie is die door architectes serieus genomen dient worden. Schippers werkte in Amerika en kent New York op haar duimpje. In deze stad wordt niet één type hoogbouw voorgeschreven, maar juist “veel types passend bij de buurt, de functies en nabijheid van infrastructuur”.
Zij houdt een overtuigend pleidooi voor de ‘zoning’ die in New York als een driedimensionale deken over de gehele stad ligt en voorschrijft wat in hoogte wel of niet is voorgestaan. Volgens haar zou je zo iets ook in de Nederlandse steden moeten invoeren. Want het is “een behulpzame manier om grip te houden op verticale verdichting”.
De vraag is misschien wel hoe een dergelijke zoning zich verhoudt tot het bouwwerk van bestemmingsplannen, voorschriften en welstandscommissies dat wij kennen, of tot de omgeving plannen die nu worden ingevoerd. In dit verband vind ik de hoogbouwvisie van de gemeente Rotterdam zo gek nog niet.
In deze visie wordt hoogbouw benaderd op verschillende schaalniveaus, niet alleen die van de plint en de straat, maar ook die van de buurt en de infrastructuur en ten slotte de stad. In het boek dat ik over hoogbouw in Rotterdam maakte, interviewde ik een aantal bewoners van hoge gebouwen. Wat blijkt? Al deze mensen wonen met plezier op hoogte en genieten op hun manier van al deze drie schaalniveaus.
Hoogbouw typologie
In het DNA van Rotterdam bestaat de drang om steeds hoger te bouwen. Architect-ontwikkelaar Nanne de Ru wil grenzen opzoeken, steeds hoger gaan en de skyline verder verkennen. Daartegenover staat Erk Faber die stelt dat Rotterdam een pas op de plaats zal gaan maken en zich zal beperken tot gebouwen die niet hoger zijn dan 70 meter.
Hoogbouw is een typologie die zeer efficiënt is. Hoge gebouwen zijn nodig als je de stad wilt verdichten en intensiveren. De komende tijd zal het zeventig meter type verder worden ontwikkeld. De eerder genoemde schaalniveaus, die van de plint en de straat, de buurt en de infrastructuur en ten slotte de stad, spelen in deze ontwikkeling een rol.
De dikke gebouwen waar Pols zich voorstander van toont zouden een prachtige aanvulling zijn in het brede Rotterdamse palet. In die zin vertegenwoordigt het dikke gebouw van Pols ook een esthetisch ideaal. Waarom Pols daar later weer op terug lijkt te komen, is mij een beetje een raadsel. Het is mijn inziens een ideaal dat verdediging verdient, niet in de laatste plaats door de architect zelf.
Naschrift
Een van de mooiste “dikke” gebouwen die ik ken is het Chilehaus in Hamburg, ontworpen door de Duitse architect Fritz Höger(1877-1949) en gebouwd tussen 1922 en 1924. Dit kantoorgebouw heeft een bruto vloeroppervlak van 36.000 m² op een grondvlak van 5.950 m². De Floor Area Ratio komt daarmee uit op 6.05.
Om de door de opdrachtgever gewenste totale oppervlakte te bereiken, diende het gebouw negen tot tien verdiepingen hoog worden. Om de massieve totaalindruk van dit hoge gebouw te vermijden, liet Höger de bovenste verdiepingen terugspringen.
Over het materiaalgebruik zei Höger: “Erwähnt sei noch, daß ich für die Fronten des Chilehauses ausgerechnet Ausschußklinker wählte, die sonst normalerweise allenfalls für Schweinställe, Fußböden-Pflasterungen gut genug gehalten würden. Mir aber waren diese deformierten Brocken für meinen Riesenbau gerade so gut, nur durch ihre natürliche Knupperigkeit, so wie sie durch höchste Feuersglut wurden, waren sie mir lieb, nur ihnen verdanke ich einen Großteil der Wirkung des Riesenbaus, durch sie erhielt der Bau seine Beschwingtheit und nahm dem Riesen seine Erdenschwere.”
Noot
De interviews met de Rotterdamse hoogbouw bewoners zijn terug te vinden in het boek Wolkenkrabberstad Rotterdam / Skyscraper City Rotterdam, dat ik op verzoek van de Stichting Wolkenkrabbers maakte. Over dit boek kun je hier meer lezen