
Eind vorig jaar opende de gemeente Den Helder het nieuwe stadhuis op Willemsoord. Bijzonder is niet alleen dat dit Stadhuis gevestigd is op een terrein van een voormalige marinewerf, maar bovendien dat ze is ondergebracht in twee voormalige werfgebouwen. Ze maken duidelijk dat de opvattingen over hergebruik zijn veranderd. Het laat ook zien dat een stadhuis nu andere zaken representeert dan 50 of 500 jaar geleden. Reden dat ik daar eerst op in zal gaan, voordat ik in deel 2 van deze korte serie het stadhuis zelf bespreek.
Veranderende opvattingen over hergebruik
De opvattingen wat je met bestaande gebouwen kunt doen zijn in de loop van de tijd langzaam geëvolueerd. Ik wil dit duidelijk maken aan de hand van een korte, persoonlijke geschiedenis van hergebruik. Voordat ik deze geschiedenis schets verduidelijk ik het verschil tussen restauratie en hergebruik. Beide activiteiten vullen elkaar aan, maar lopen op enkele punten ook sterk uiteen.
Restauratie is gericht op gebouwen die als monument zijn aangewezen. Hergebruik daarentegen betreft het werk dat een architect doet met bestaande gebouwen. In het kader van deze activiteit worden gebouwen zodanig getransformeerd dat ze een nieuw programma kunnen huisvesten. Hergebruik is daarmee een inclusieve activiteit, anders dan restauratie die uitgaat van een exclusief concept.
Bij hergebruik kan het gaan om mooie gebouwen, maar evengoed om middelmatige, lelijke of ronduit afschuwelijke gebouwen. Uiteindelijk maakt dat niet uit bij hergebruik, alles komt in aanmerking. De gebouwen kunnen zich onderscheiden door hun kwaliteit maar ook door hun kwantiteit. Bij hergebruik wordt ook architectuur met een kleine [a] respectvol behandeld.
Korte geschiedenis hergebruik
Hergebruik van bestaande gebouwen is niet iets van de laatste tijd. Al vanaf de jaren zestig in de vorige eeuw wordt nagedacht over de vraag hoe je bestaande of verlaten gebouwen en gebieden een nieuwe toekomst kunt geven. De manier waarop dat gebeurt laat wel een bepaalde ontwikkeling zien. In mijn persoonlijke geschiedenis onderscheid ik drie fasen: absurdistisch, contrasterend en inclusief hergebruik.
Vervreemding
In de jaren zeventig zocht ik met vrienden Villa Müller in Praag op, een ontwerp van Adolf Loos. Het bleek niet mogelijk de villa te bezoeken, maar een tuinman liet ons binnen en troonde ons mee naar het dakterras. Het huis, een aaneenschakeling van ruimtes op verschillende niveaus, gedefinieerd door diagonale zichtlijnen en subtiele veranderingen in materiaal, was op gruwelijke wijze verbouwd. Van alle ruimtes die de tuinman ons liet zien herinner ik me vooral het voormalige boudoir dat uitkeek op de woonkamer en de indrukwekkende bibliotheek.
Uiteindelijk belandden we op het dakterras waar de tuinman met een breed armgebaar ons de hoogbouwwijken aan de noordzijde van de stad aanwees. Volgens hem vertegenwoordigden zij de toekomst, terwijl het huis waarop we stonden het verleden belichaamde. Enigszins ongemakkelijk daalden we daarna weer af naar de vestibule. In Vila Müller was na de Tweede Wereldoorlog een instituut gevestigd, ik ben vergeten van welk ministerie. De manier waarop het fameuze Raumplan was hergebruikt, was zodanig vervreemdend en absurdistisch, dat alle kwaliteiten ervan teniet waren gedaan.


Contrast
In de tweede helft van de vorige eeuw kwam het debat over hergebruik op gang. Tegen sloop en nieuwbouw ontstond binnen het modernisme een steeds grotere weerstand. Gebouwen werden hergebruikt, maar op zo’n manier dat de wijzigingen weer ongedaan gemaakt konden worden. Binnen deze praktijk werd gezocht naar een contrast tussen bestaande en nieuwe ingrepen, ook bij stedelijke opgaven. Dit contrast werd veelal aangebracht met behulp van bouwelementen en -delen in staal, kunststof en glas.
Naast het Stedelijk Museum in Amsterdam werd bijvoorbeeld “een badkuip” opgesteld, naar een ontwerp van Benthem Crouwel Architecten. Dat is op zo’n manier gedaan dat deze uitbreiding eventueel ook weer kan worden weggehaald. Tegelijkertijd werd het historische museumgebouw geconserveerd in zijn oorspronkelijke opzet. Dit onderstreepte de monumentale status van het hoofdgebouw.


Nieuwe waarden
Dde laatste tien jaar wordt deze benadering genuanceerd. Er ontstaat een nieuwe benadering, een benadering waarin architecten zich proberen te verhouden tot alles wat is gebouwd en daaraan via herinterpretatie en reconstructie nieuwe waarden proberen te geven. Een vroeg en uitzonderlijk voorbeeld daarvan is het kantoor dat Harmen van der Wall en Christian Müller tussen 2010 en 2013 onder handen namen voor Woonbron in Rotterdam. Nu zo’n tien jaar later is hergebruik eerder gewoonte dan uitzondering, zoals bleek bij de laatste editie van de H.I.P. 2024.
Binnen deze projecten wordt hergebruik al snel aangepakt op een grote en meer complexe schaal. Ontwerpers beginnen te onderkennen dat gebouwen meerdere lagen hebben. Ze gaan uit van de continuïteit van een gebouw en zoeken de dialoog op tussen oud en nieuw. Dit vormt ook het fundament van de strategie die Office Winhov en Van Hoogevest Architecten volgen, maar voordat ik daarop inga (in deel 3), zal ik (in deel 2) eerst het gebouw bespreken.
Deel twee verschijnt op dinsdag 25 juni 2024.

