Is architectuur geholpen met mode?

Architectuur en stedebouw zijn op zoek naar bedrijfsmodellen die de sector minder kwetsbaar maaken voor conjuncturele schommelingen. Ook de mode-industrie biedt in dit opzicht aanknopingspunten. Maar uiteindelijk draait het om de vraag wat architectuur onderscheidt van andere terreinen.

Presentaie van collectie Bottega Veneta met door Le Corbusier ontworpen krukken

Je bent architect en je wordt opgebeld door je opdrachtgever met een heel verhaal. Zij vertelt je dat je ‘by far’ het beste voorstel hebt ingediend en je hart maakt een sprongetje. Maar dan komt er na enig gedraal een maar, de prijs. En dan weet je het wel. Wie krijgt de opdracht dan wel? Na het noemen van de naam volgt de reden, de prijs. De helft! Je weet het, dat kan geen goed product worden, maar je weet ook dat je de opdracht niet krijgt. En dat als je gelukt hebt, je een compenserende opdracht krijgt. Maar verder hoop je op betere tijden, op een volgende gelegenheid dat jij wel de gelukkige bent. Zo gaat het, zo gaat het altijd.

Het zijn de dagelijkse verhalen uit de architectenpraktijk en juist de verhalen die je in deze tijd van neergaande conjunctuur weer vaker hoort. Links en rechts verneem ik van bureaus die mensen moeten laten gaan. Het roept pijnlijke herinneringen op aan een tijd waar ik liever niet aan herinnerd wordt, de crisis van 2008 toen meer dan de helft van de architecten het beroep noodgedwongen de rug toekeerde. Dit roept de vraag op waarom de architectuur, althans een groot deel ervan, zo extreem gevoelig is voor de conjuncturele schommelingen van de economie.

Instortende systemen

Lange tijd boden private woonhuizen architecten een waardevolle opstap en garantie voor de continuïteit van hun praktijk. In veel gevallen werd hierbij dankbaar gebruik gemaakt van opdrachten die door familieleden werden verstrekt. Met een op deze manier tot stand gekomen woonhuis of kantoor konden ze een geschikt visitekaartje afgeven. Het leidde niet alleen tot nieuwe private opdrachten, maar in veel gevallen ook tot interessante publieke opdrachten.

Meyer en Van Schooten Architecten, woonhuis, Bosch en Duin, 1983

Een vergelijkbaar opstapje werd architecten in de jaren 80 van de vorige eeuw geboden. Juist in die tijd was een stevig architectuurbeleid opgezet dat architecten de mogelijkheid bood om een eigen praktijk op te zetten. Dankzij ruimhartig verstrekte toelagen konden jonge architecten het twee jaar lang onbekommerd uitzingen. Omgekeerd boden de verstrekte beurzen opdrachtgevers voldoende vertrouwen om met de talentvolle jonge architecten in zee te gaan.

Beide systemen werken vandaag de dag niet meer. Aan deze verandering liggen sociaal economische redenen ten grondslag. Het architectuurbeleid werd zoals bekend in 2013 afgeschaft om redenen van bezuinigingen. Achter dit besluit verschool zich de onuitgesproken opvatting, dat architectuur geen centrale rol meer hoefde te spelen in het bouwproces. Deze werd immers net zo goed vervuld door andere partijen in dit proces, was de gedachte.

Woningbouw als zwakke sector

Echter ook op “natuurlijke” wijze komen jonge architecten nauwelijks meer door. Woningbouw is een van de zwakste sectoren van de economie geworden, zie de achterblijvende aantallen gebouwde woningen. Door de stijgende bouwkosten is er bovendien amper ruimte voor experimenten, tot dan een van de belangrijkste redenen om jonge architecten in te schakelen. Daar komt bij dat jonge professionals zelf nauwelijks toegang meer hebben tot onroerend goed.

Tot slot is er nog iets. De grote bedrijven waarin tegenwoordig het grote geld wordt verdiend, hebben nog amper belangstelling voor architectuur. Deze bedrijven laten zich leiden door een esthetiek van immaterialiteit, waarin voor architectuur weinig plaats is. Het zijn ondernemingen die zich eerder verhouden tot de mode-industrie dan tot de architectuur.

Voorbij zijn de dagen dat grote ondernemingen en overheden aan architecten opdrachten verstrekten voor ontwerpen die hun visie dienden te ondersteunen of uit te dragen. Dit leidde tot tal van iconische projecten, zoals de Van Nelle Fabriek in Rotterdam door Brinkman & Van der Vlugt (1931), de fabrieken voor General Motors in Detroit door Eero Saarinen (jaren ’50 vorige eeuw) en de Silver die Hani Rashid in 2008 voor Interstuhl ontwierp en die zelfs opdook in de James Bondfilm ‘Quantum of Solace’, om er maar een paar te noemen.

Eero Saarinen, Technical Center (links) en Auditorium (rechts), General Motors, Detroit 1956

Werpt mode een reddingsboei toe?

Mode is het gebied dat deze rol heeft overgenomen. Dit komt scherp naar voren in de installatie ‘On the Rocks’ die dit jaar was te zien tijdens de Milaan Design Week. Deze door creatief directeur Matthieu Blazy gemaakte opstelling van modemerk Bottega Veneta bestond geheel uit de krukken die de Franse architect Le Corbusier in 1952 ontwierp voor zijn kleine vakantiehut aan de Cote d’Azur. Le Corbusier maakte deze kruk destijds geheel uit massief kastanjehout. Aan iedere kant ervan bracht hij een langwerpig gat aan: gemakkelijk als je de kruk wilt oppakken of meenemen.

Le Corbusier, LC14 Tabouret Cabanon, Roquebrune-Cap-Martin 1952

De kruk vormde tevens het decor van de herfst- en wintershow 2024 die Bottega Veneta eerder dit jaar tijdens de Milaan Fashion Week hield. Gedurende deze show kon het uitgenodigde gezelschap plaatsnemen op een van de krukken, geplaatst in een landschap gevormd uit glazen cactussculpturen. Zowel installatie als show maken duidelijk dat de verhoudingen tussen architectuur en mode volledig zijn omgedraaid.

Show Bottega Veneto, collectie 2024, met op maat gemaakte LC14 Tabouret Cabano-krukken

De mode kijkt niet meer naar de architectuur, maar omgekeerd kijkt de architectuur naar de succesvolle mode-industrie. De architectuurprofessie staat onder constante druk meer ondernemend te worden, assertiever te zijn in het binnenhalen van werk en inventiever in het creëren van een vraag naar architectuur. Het is niet verwonderlijk dat architecten zich daarbij laten inspireren door de manier waarop modehuizen zakelijk worden geleid en aangestuurd. Op menig architectenbureau heeft het uit deze sector afkomstige model van de creatieve directeur ingang gevonden.

Makers van vorm

Wat je hiervan misschien vooral kunt leren, is dat een bloeiende architectenpraktijk niet louter op ontwerpen kan zijn gericht, tenzij je bent gevraagd om een museum te ontwerpen. Met de houding van een ster-architect kom je er tegenwoordig niet meer. Het is veel meer zaak opdrachtgevers duidelijk te maken dat hoe graag je het ook wilt, je bepaald werk voor een opdracht niet zult doen, tenzij je ervoor wordt bepaald.

Daarbij loont het om niet voorbij te gaan aan het werk dat nodig is om überhaupt tot een ontwerp te komen. Denk daarbij aan ontmoetingen met de opdrachtgever, het uitwerken van het programma van eisen, etcetera. Het is zaak om daarvoor te worden betaald. Sterker nog, in een gezond economisch architectenbureau zal de ontwerptijd zoveel mogelijk worden geminimaliseerd.

Voor haar bedrijfsvoering is de architectuur met dit model zeker geholpen, alhoewel enige voorzichtigheid op zijn plaats is. De architectuur is nog lang niet ‘de industrie’ die de mode wel is geworden. Ook kent architectuur niet de fluctuaties die de mode-industrie op de golven van de omzetcijfers kenmerkt. Bovendien zijn de huidige creatieve directeuren uit de mode eerder figuren die een community opbouwen en mensen inspireren dan ontwerpers.

Noodzaak van experimenten

De vraag is dus of een dergelijk leentjebuur spelen architectuur uiteindelijk ook een duurzaam bestaan kan geven. Als architectuur een industrie wordt, loopt ze het risico zich niet meer te onderscheiden van andere beroepen die betrokken zijn bij het bouwen. Omgekeerd lijkt een rol als artiest die andere mensen moet inspireren, nauwelijks van toepassing te zijn op architecten. Zij zijn alleen kansrijk als ze duidelijk weten te maken wat ze onderling verbindt op hun vakgebied. Dus dat ze zich onderscheiden als makers van gebouwen die tegelijkertijd makers van vorm zijn.

Het kan derhalve handig zijn opdrachtgevers zover te krijgen, dat ze hun perspectief op architectuur veranderen. Het hoeft niet altijd te gaan over de manier waarop je een gebouw maakt, het project. Naast projecten zijn in de architectuur ook experimenten van belang. Juist deze kunnen duidelijk maken wat architectonisch gezien van belang is. Op zijn beurt kunnen die weer leiden tot zaken die in een project kunnen worden geïmplementeerd.