Begin deze maand woonde ik een opmerkelijke voordracht bij van filosoof Tinneke Beeckman. In deze lezing betoogde zij dat het belangrijk is jezelf te leren kennen, niet alleen je sterke kanten, maar ook je beperkingen. Door jezelf te bevragen, kun je je relatie tot de werkelijkheid verduidelijken. Het maakt je duidelijk wat je kunt maar ook wat je niet kunt.
Ken jezelf is een oude filosofische opdracht, verduidelijkte Beeckman, die is terug te vinden in de tempels en op de agora’s uit de oudheid. Socrates hanteerde het als een leidraad ten behoeve van zoekende gesprekken. Het betekent dat je altijd onderweg bent naar inzichten en vooral, dat je heel veel niet weet.
Eigen waarden
Onwillekeurig dwaalden mijn gedachten uit naar een parabel die ik ooit in de verder onleesbare Zarathustra van de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche las. Daarin gaat het over drie gedaanteverwisselingen. De duldzame kameel draagt gelaten de last van morele verplichtingen. Deze kameel verandert in een leeuw die zich weet te bevrijden van alle lasten maar die niet weet wat hij daarmee aan moet. Alleen het spelende kind is tot creativiteit in staat en schept op die manier zijn eigen waarden.
Tinneke Beeckmans pleidooi steekt af tegen de huidige situatie waarin mensen vooral bezig zijn met beeldvorming van zichzelf. Volgens haar kun je die obsessie met beeld maar beter loslaten. Je ontdekt pas wie je bent door te handelen. Nagaan wie je bent door jezelf met anderen te vergelijken, brengt je volgens haar niet dichter bij zelfkennis. Jezelf kennen blijkt dus lastiger te zijn dan gedacht. Je denkt dat je iets weet, aldus Beeckman, maar als je dieper graaft, blijkt dat vaak niet zo te zijn.
Geboorte professionele architect
Gezien de omstandigheden waarin architectuur is komen te verkeren, lijken de opmerkingen van Beeckman terzake. In de architectuur zijn op dit moment twee trends dominant. Aan de ene kant een cultuur van sloop en aanbestedingen waarin alles wordt besloten op basis van financiële argumenten. Aan de andere kant een activisme waarin veel wordt afgemeten aan morele ambities. Welke positie kunnen architecten innemen in dit spanningsveld?
De discussie komt daarmee op de figuur van de professionele architect. Volgens de Italiaanse architectuurhistoricus Manfredo Tafuri kristalliseerde zich in het Florence van de veertiende eeuw de figuur van architect uit die we nu nog steeds kennen. De Florentijnse architect Filippo Brunelleschi (1377-1446), architect van de koepel van San Maria del Fiore, slaagde er toen in de macht van de gilden te breken en het bouwbedrijf op afstand te zetten.
Brunelleschi rekende het gehele bouwproces en alle techniek tot de competentie van de architect. Hij bewerkstelligde daarmee dat binnen de architectuur formele en constructieve rationaliteit in elkaar konden worden geschoven. De architect zonderde zich zo af van de aannemer. De grote koepel van San Maria del Fiore werd hét symbool van deze nieuwe stedelijke waarden.
Commodificatie van de architectuur
Het is juist dit model dat vandaag sterk onder druk staat. De extreme commodifiactie van de architectuur leidt ertoe dat de rol van architecten zwaar onder druk komtn te staan. Op kleine, particuliere projecten na, behoort de integratie van vorm en constructie niet meer tot het domein van de architect.
Het architectonische project is opgedeeld over tal van uitbestede diensten en professionele rollen. Architecten mogen als “esthetisch adviseur” nog slechts een artistiek sausje over een gebouw uitgieten. Achter de gevels ligt een complex geheel van financiële en technische mechanismes waarover ze weinig of geen zeggenschap meer lijken te hebben.
Gebruikswaarden van gebouwen
Je kunt dit als een probleem zien, maar als ik het goed inschat, is het ook een kans. Juist de proletarisering van het architectonische werk biedt een mogelijkheid om architectuur opnieuw te doordenken, los van haar dienstbaarheid aan financiële waarden. Waarom is dat zo belangrijk?
Ik kom terug op Beeckmans suggestie om geregeld bij jezelf te rade te gaan. Er valt veel te winnen wanneer architectuur reflecteert op haar potenties én beperkingen. De zorg voor jezelf, zegt Beeckman terecht, is tegelijkertijd een zorg voor je relatie tot anderen en tot de samenleving. In de architectuur is dat niet anders.
Zo kom je niet uit op een hernieuwde ‘l’ art pour l’art’ of een mythische zoektocht naar essenties, maar juist op een bezinning op haar kerntaken, op haar rol als discipline. Zeker is dat deze zoektocht alleen zin heeft als ze wordt ondernomen met alle partijen die betrokken zijn bij ontwerpen en bouwen. Als ze slaagt, zal dit leiden tot nieuwe vormen van samenwerking en productie en doemt mogelijk een praktijk op waarin niet meer geld maar gebruikswaarden van gebouwen centraal staan.