De reis naar Waalwijk is ingewikkeld. Je neemt de trein naar Tilburg. Daar aangekomen blijkt de snelbus naar Waalwijk helemaal aan het einde van het busstation te vertrekken. Onderweg maakt de bus een omslachtige, doch bepaald niet overbodige stop bij de Efteling. Het busstation in Waalwijk komt je bekend voor en doet vermoeden dat je hier eerder geweest. Vandaar loop je in 10 minuten naar het plein waar het voormalige raadhuis van Waalwijk aan ligt.
In vroeger dagen was dat anders. Waalwijk, leerde je op school, maakte deel uit van de Langstraat, een welhaast lineaire industriestad die van Geertruidenberg tot Den Bosch liep. Kenmerkend zijn de langgerekte dorpen en de lange, smalle percelen. De Langstraat vormde eeuwenlang het centrum van de Nederlandse schoen- en lederindustrie. In de jaren zestig van de vorige eeuw kwam hier de klad in. Veertig jaar later waren er van de oorspronkelijke 230 productiebedrijven nog maar twintig over.
Culturele ambitie
In de jaren dertig ontwierp architect Alexander Jacobus Kropholler (1881-1973) het raadhuis van Waalwijk. In de jaren tachtig is dit raadhuis nog uitgebreid met een kantoorgebouw. Twaalf jaar geleden werd een nieuw stadhuis elders in de gemeente betrokken en kreeg het oorspronkelijke raadhuis een nieuwe maatschappelijke functie. In de voormalige zijvleugel met de kiosk en de arcade is nu het Museum Schoenenkwartier Waalwijk ondergebracht, op basis van een ontwerp van Civic Architects.
Het programma voor het Museum Schoenenkwartier vloeit voort uit de culturele ambitie van de stad om een duurzame toekomst voor de industrie uit te stippelen. Het museum presenteert de geschiedenis van het ontwerpen en vervaardigen van schoenen. Naast tentoonstellingszalen zijn er verder een bibliotheek, diverse ontwerp-laboratoria en zalen voor congressen en bedrijfspresentaties te vinden.
Kruismotief
De entree is gelegen tussen het publiek toegankelijke café en de nieuwe vleugel met de aangrenzende museumzalen. Als bezoeker loop je vanaf de hoofdstraat langs het café en de boogramen van de arcade, keer je door na de taatsdeur te zijn gegaan, op je schreden terug door de arcade en maak je vervolgens een halve draai om bij de balie aan te komen. Hier koop je een kaartje en worden catalogi en andere items verkocht.
Vanuit deze ruimte betreed je de tuinzaal of sla je af naar het café. De zogenoemde tuinzaal is gemaakt op de plek waar zich de tuin bevond tussen het oude bouwdeel en een nieuwbouw van de jaren 80. In de dubbelhoge ruimte liggen op overzichtelijke wijze over twee verdiepingen verdeeld de tentoonstellingsruimtes. Om zicht op deze ruimtes te creëren, heeft de architect in de gestripte gevel van de voormalige kantoorvleugel vijf meter grote openingen gezaagd. Het opvallende kruismotief hiervan zet zich voort in de gesloten delen.
Uitdagende details
Bij de renovatie en restauratie volgden de architecten voor een deel de principes en details die Kropholler hanteerde in het oorspronkelijke ontwerp. Zo is het café (oorspronkelijk de kiosk) uitgerust met eikenhouten boogramen, geheel passend in de traditie. Op dezelfde wijze is de arcade aangepakt. Ook de gehanteerde materialen, waaronder de grootformaat bakstenen met brede voegen in de gevel van de tuinzaal, kennen een referentie naar Kropholler.
Het ontwerp wordt interessanter naarmate er op een vrijere manier is omgesprongen met diens erfenis. Zo lijken de gezaagde openingen van de tuinzaal goed te passen bij de arcades van het oude raadhuis. Door Civic zijn ze echter in een volle cirkel rond gemetseld. De welvingen in het plafond van de tuinzaal hebben een wisselende maat gekregen, ongetwijfeld een gruwel voor de steile Kropholler. Ook de stalen kolommen onder de afgezaagde betonbalken dagen de oorspronkelijke architectuur uit.
Architectuurvan Kropholler
De kracht van het ontwerp van Civic is dat ze zich niet bezondigd aan het louter herhalen van de klassieke idioom van Kropholler. Eerder onderneemt ze een poging om dit idioom verder te ontwikkelen. Om de architectuur van het Schoenenmuseum cultureel te verankeren, neemt Civic de onvoltooidheid van Krophollers architectuur tot uitgangspunt.
Ter voorbereiding las ik het boek dat historicus Herman van Bergeijk over de architect Kropholler heeft geschreven. Naarmate ik verder kom in het boek, stijgt mijn verbazing. Het lijkt geschreven vanuit de gedachte dat indien je over deze architect wilt schrijven, een verontschuldiging op zijn plaats is. Als reden hiervoor geldt blijkbaar, dat de architect in de oorlog fout was en nadien nog maar weinig opdrachten kreeg.
Volgens Van Bergeijk “moet bekrompenheid worden overwonnen en moet niet een smaak domineren, maar zullen we er oog voor moeten hebben dat diversiteit juist kenmerkend is geworden. “ Het merkwaardige is dat hij met deze postmoderne invalshoek het radicale werk van Kropholler flink relativeert. Van Bergeijk meent dat we waardering kunnen hebben voor de lichtheid van Jan Duiker, maar “toch niet de zwaarte en robuustheid van de bouwkunst van anderen uit het oog (mogen) verliezen.“
Licht en zwaar
Vermakelijk is dat Van Bergeijk hiermee, vermoedelijk onbewust, het huidige debat over lichte versus zware architectuur actualiseert, een voor een historicus toch opmerkelijke ‘faux pas’. Dit debat draait rond het vraagstuk van duurzaamheid. Het ene kamp beweert dat je om emissies te vermijden, licht dient te bouwen. Terwijl het andere kamp gebouwen wil maken die eeuwen meegaan en daarom zwaar dienen te zijn.
Toch is de tekst van Van Bergeijk een boeiende. Hij merkt op dat de raadhuizen van Kropholler geen voorbeelden zijn van een sprankelende mentaliteit. Kropholler bootst in zijn architectuur de trapgevels niet na, aldus Van Bergeijk. In het werk van Kropholler is geen sprake van imitatie. Wat dan wel? Welnu, hij blaast de trapgevels op en bezet ze met “opgeblazen details die de leesbaarheid van de architectuur moeten vergroten.“
Architectuur met grote A
Het is buitengewoon interessant dat Civic juist dit aspect in haar werk als uitgangspunt neemt, met de intentie het verder te brengen, iets waar Kropholler niet in geloofde en waar hij nooit aan wilde. Het Schoenenmuseum is in die zin architectuur met de grootst mogelijke A. We mogen die koesteren. Dergelijke pogingen zijn immers vandaag de dag vrij zeldzaam.
Met het Schoenenkwartier brengt Civic het duurzaamheidsdebat een stap verder. In het complex zijn in de diverse elementen materialen toegepast die lang meegaan én duurzaam zijn gewonnen. Op deze wijze is de moderne opzet van het kwartier gekoppeld aan een herleving van ambacht en handwerk. De laatste worden niet herhaald maar door de architect opstandig bejegend. Het maakt het Schoenenkwartier tot een van de meest boeiende gebouwen van dit moment.
Schoenenkwartier Museum Waalwijk
Opdrachtgever Gemeente Waalwijk Architect Civic Architects Interieurontwerp Civic Architects Ontwerp tegelwand La-Di-Da Tentoonstellingsontwerp Tinker Imagineers Identiteit en wayfinding The Invisible Party Cultuurhistorisch onderzoek Lotte Zaaijer Adviseur constructie Archimedes Bouwadvies Adviseur installaties Bouwfysica Nelissen ingenieursbureau Projectmanagement BBN Directievoering BBT Programma Museum, kunstdepot, horeca, bedrijfsruimte, onderwijsruimte, labruimte en evenementenruimtes Oppervlakte 3.200 m2 Opdracht Volledige commissie (competitie, SO, VO, DO, BE, WE en Bouwbegeleiding) Bouwkundige uitvoering Wam en van Duren Uitvoering interieur Planemos, Cor Unum Ceramics en Lensvelt Uitvoering installaties Van Dijnsen installatietechniek Uitvoering tentoonstelling Kloosterboer Ontwerp 2018 Oplevering 2022