Auteur Marc Dubois – Zowat vijftien jaar geleden plaatste de Belgische groep ROTOR het onderwerp van de circulaire economie van bouwmaterialen op de agenda. Het recupereren van gesloopte bouwfragmenten om die te hergebruiken is en blijft een actueel thema. Met hun concept werd ROTOR gastcurator in het Belgisch paviljoen voor de Biënnale Architectuur in Venetië 2010.
Nadien ontdekten Lionel Devliegher en zijn equipe het werk van Marcel Raymaekers (°1933), een eigenzinnige persoonlijkheid die een halve eeuw geleden in Limburg het idee van hergebruik reeds toepaste. Tot hun verbazing was er nauwelijks iets te vinden in architectuurpublicaties. Het risico bestond dat alles zou worden uitgewist en terecht zou komen in de vergeetput van de Belgische architectuur.
Daarom werd binnen de Universiteit Gent een onderzoeksproject opgestart. Dit resulteerde in een kleine expositie die eind 2023 te zien was in het VAI Antwerpen. Belangrijker nog is het boek met als titel AD HOC BAROK waarin het fenomeen Raymaekers zeer goed wordt gesitueerd en een inventaris van zijn oeuvre is opgemaakt.
Surrealistisch werk
In de tweede helft van de jaren zestig van de vorige eeuw ontstonden de eerste creaties van Raymaekers. Ze werden al vroeg opgemerkt door Geert Bekaert en Francis Strauven. In 1971 verscheen hun standaardwerk ‘Bouwen in België 1945-1970’ waarin een foto is opgenomen van woning Kelchermans (1969-1970). In het dak integreerde hij een recuperatie-cockpit van een straaljager als dakramen en andere materialen. Maar het fenomeen Raymaeckers werd niet geduid, enkel dat met het individueel bouwen in België veel mogelijk is, zelfs met een surrealistisch karakter. De individuele vrijheid binnen de Belgische privé-villabouw is heel belangrijk.
In Sint Lucas Gent kregen wij de laatste twee jaar van onze studie (1973 & 1974) les van Alfons Hoppenbrouwers (1930-2001) die een grote impact zou uitoefenen op mijn generatie. Zijn lessen architectuurgeschiedenis na 1945 waren prikkelende momenten rond figuren en bewegingen, van CIAM tot Team Ten. Hoppenbouwers, ook actief als praktiserend architect, toonde ons in zijn colleges een paar werken van Raymaekers.
Kitsch
Tegen het einde van de jaren 70 bezocht ik het hoofdkwartier van Raymaekers’ onderneming, de ‘Queen of the South’. Het kwam bij mij over als kitsch. Mijn aandacht ging in die tijd veel meer uit naar de gebouwen van de moderne beweging zoals het PTT/ RTT gebouw in Oostende, de stad waar ik geboren ben. Opgroeiend in Middelkerke zag ik hoe de sloopwoede op de zeedijk jaarlijks vele slachtoffer maakte. De rijwoningen met zicht op zee moesten plaats maken voor appartementsgebouwen.
Mijn activisme was er destijds op gericht om een aantal mooie voorbeelden te redden, wat ook is gelukt samen met Miek Goossens, de toen jonge ambtenaar binnen de Vlaamse administratie. Het grootste gebouw op de zeedijk van Middelkerke was Villa Cogels. De redding ervan werd maar een half succes. De schitterende gevel in blauwe hardsteen werd behouden, de rest moest wijken voor nieuwbouw. Villa Doris ontworpen door Albert Dumont (1853-1920) werd volledig bewaard. Dumont is de architect die ook de eerste houten kursaal van Middelkerke ontwierp. Vandaag is dit voorbeeld van een typische vakantiewoning het ENIGE bewaarde gebouw op de gehele zeedijk.
Business met sloopmateriaal
Ook voor de schitterende Villa Maritza in Oostende was het sloopgevaar reëel. Zij werd na de nodige oppositie toch op de monumentenlijst geplaatst. Anders waren de bouwfragmenten vermoedelijk in Limburg terecht gekomen of bij een paar bedrijven in het Kortrijkse die een zeer mercantiele business met sloopmateriaal uitbouwden. Voor mijn inzet voor het erfgoed aan zee kreeg ik van de toenmalige minister Rita De Backer een aanstelling als lid van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, afdeling Provincie West-Vlaanderen.
Uit dit verhaal valt goed te begrijpen dat mijn interesse voor Raymaekers beperkt is gebleven. Mijn inzet om de interessantste voorbeelden van het patrimonium te redden van sloop werd versterkt toen ik moest vaststellen dat woning Canneel, een meesterwerk van Louis Herman De Koninck uit 1931, reeds in 1969 was gesloopt, notabene het jaar dat ik met mijn architectuurstudie begon.
Daarom zette ik mij in om woning De Beir in Knokke van Huib Hoste uit 1924, een meesterwerk van de moderne architectuur in Vlaanderen, te behouden voor sloop. Er was reeds een bouwaanvraag ingediend om te slopen en te vervangen door hoogbouw. In 1981 pleitte ik ervoor om ook de dubbelwoning van Henry Van de Velde op de zeedijk van Knokke op de monumentenlijst te plaatsen, nog voordat een sloopvergunning zou zijn aangevraagd.
Monumentenjaar 1975
Na de oliecrisis 1974 met de autoloze zondagen werd in 1975 voor de eerste maal in Vlaanderen een Monumentenjaar gelanceerd. Na jaren van wild slopen in naam van de vooruitgang kreeg ons erfgoed eindelijk de aandacht die het verdiende. Wie deze wending goed begreep was de toenmalige directeur bevoegd voor monumentenbeleid Edgar Goedleven, die ook het tijdschrift M &L lanceerde.
Al het waardevolle dat in landelijke gebieden moest wijken voor een ongebreidelde expansiedrang, werd zorgvuldig afgebroken en weer opgebouwd in Bokrijk, een openluchtpark waar verschillende typologieën van hoeves werden samengebracht die niets met de bestemming van de bodem te maken hadden. Het werd nog gekker toen een gehele stadswijk van Antwerpen verhuisde naar Bokrijk. Vanaf de “pagaddertoren” kan men niet meer de Schelde zien maar de bossen en de oude steenbergen van Limburg.
AD HOC BAROK
De titel voor het boek over Marcel Raymaekers verwijst naar een publicatie die Charles Jencks in 1972 uitbracht over Adhocism: The Case for Improvisation. De toevoeging van Barok slaat niet op een stijlperiode uit de bouwgeschiedenis maar op de huidige betekenis van overdadigheid, van een decorum waarin het visuele effect is nagestreefd. Voor Raymaekers was het tevens een kritiek op een dogmatisch modernisme dat elke vorm van decor wil verbannen.
Het boek schetst het verhaal van een niet gediplomeerd architect die rond de 120 projecten wist te realiseren. Hij was een café- en restaurantuitbater, alsmede handelaar in bouwmaterialen. Allesbehalve orthodox, iemand met een rebels karakter die bewust tegen de stroom van het modernisme in wilde varen. Zijn werk werd niet opgenomen in architectuurtijdschriften maar figureerde wel in de algemene media. De ‘Queen of the South’ kwam bijvoorbeeld in het nieuws toen Hugo Claus er zijn 50ste verjaardag vierde met Gerard Reeve en Harry Mulisch als geïnviteerde schrijvers. Goed eten gecombineerd met de verkoop van bouwmaterialen bleek jaren lang een succesformule.
Het boek is gestructureerd rond vier essay’s. Het start met ‘Het puin van de modernisering: Raymaekers’ bouwblokken’. Na de expo 58 in Brussel start een ongekende economisch groei waarbij het oude massaal werd gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Er wordt ingegaan op het openluchtmuseum in Bokrijk maar ook hoe Raymaekers in de beginperiode schroot van boten aanwendde.
Bunker, burcht en bordeel
‘Een museum waar alles te koop is: de Queen of the South’ is de titel van het tweede essay. Gelegen langs de grote baan Hasselt-Genk, een boulevard waar van alles te koop is. Een perfecte locatie om gezien te worden met vooraan een portiek met zijdelings leeuwen en met bovenaan een boogplaat van een oude Missisippi-boot, vandaar de naam. Het gebouw werd zijn visitekaartje, zijn showroom, maar hij wilde deze plek ook uitbouwen tot culturele trekpleister. Rond het gebouw bevond zich een gigantisch opslag aan gerecupereerde materialen en gehele fragmenten. Vooral oude deurlijsten in natuursteen waren geliefde koopjes. In 1966 werd bijvoorbeeld een kerk in Spa gesloopt. De zuilen en de spitsbogen ervan werden herbouwd als vrijstaande colonnade bij een vrijstaande villa.
Raymaekers hanteerde een bijzonder businessmodel. Hij werkte niet met een ereloon-percentage maar met de winst op verkoop van bouwmaterialen. Wat voor velen als waardeloos binnenkwam, kreeg door hem een exclusieve dimensie. De verhalen van herkomst waren bijzonder en hij verwierf bij menigeen het statuut van de redder en een ontwerper met een grote verbeelding. Zijn werk werd samengebracht met de drie-eenheid: bunker, burcht en bordeel. Hij ontwierp een rendez-vous hotel in Diest met een overweldigend decorum om liefde te bedrijven zoals in de tijd van de Parijse Maison close.
Opdrogende markt
In het derde essay ‘Ad-hoc-kastelen: Raymaekers’ ontwerpstrategieën’ wordt ingegaan hoe hij te werk ging. In de jaren ’70 met de economische crisis droogde de markt van afbraak geleidelijk op en werden meer en meer bedreigde gebouwen op de monumentenlijst geplaatst. Uiteindelijk ging zijn bedrijf failliet.
In het laatste essay ‘De improviserende bouwmeester’ wordt ingegaan op de manier waarop zijn composities zijn gebouwd, in samenwerking met architect Jos Witters die de plannen tekende. De epiloog met de titel ‘Learning from Raymaekers’ is een knipoog naar ‘Learning from Las Vegas’ van Robert Venturi, Denise Scott Brown en John Rauch. In het boek is voorts een greep uit het oeuvre en overzicht van geïdentificeerde projecten opgenomen. Voor beelden van de actuele toestand werd een beroep gedaan op Anja Hellebaut en Anthony De Meyere.
Architectuur van hergebruik
De hoofdtitel is perfect gekozen, het bijkomende begrip ‘hergebruik-architectuur’ minder. Het gaat immers om hergebruik van gesloopte bouwfragmenten in een andere context.
Dat de groep ROTOR gefascineerd is door dit oeuvre is begrijpelijk maar de kerk in Spa van Joris Helleputte had ik liever behouden en hergebruikt gezien dan in fragmenten aangewend op een verkaveling in Limburg.
Maar het boek vult zeker een lacune in de Belgische architectuur na 1945. En dit is de grote verdienste van dit onderzoeksproject van de Gentse Universiteit en gesteund door de Vlaamse overheid. Een boek dat in het buitenland verbazing zal oproepen, zeker bij onze noorderburen.
Boekinformatie
AD HOC BAROK: Marcel Raymaekers’ hergebruikarchitectuur in naoorlogs België, Arne Vande Capelle, Stijn Colon, Lionel Devlieger & James Westcott -Rotor, Fotografie door Anja Hellebaut en Anthony De Meyere, Uitgave ROTOR, Brussel 2023, ISBN 978- 94 6477 6638, , €45,00. Zie ook www.rotordb.org