Uitnodiging tot rationalisme

Architectuur houdt zich niet op in het luchtledige, maar probeert ter rechtvaardiging van een specifiek voorstel altijd een ​​gemeenschappelijke basis te vinden. In het laatste nummer van Oase werpt de redactie de vraag op in hoeverre dit rationalisme valt te koppelen aan de huidige zorgen over klimaat en milieu. Mogelijk heeft architectuur zo weer een poot om op te staan.

Giorgio Grassi en Antonio Monestiroli, Studentenhuisvesting in Chieti, 1976-1979

De klacht dat architecten zich onvoldoende bezighouden met architectuur, is van alle tijden. In de jaren 70 van de vorige eeuw leken architecten zich vooral te richten op sociologische en andere kwesties en leken ze geen aandacht te hebben voor architectonische onderwerpen. Ook nu klinkt weer dat de architectuur haar disciplinaire kant heeft verloochend en dat marketing de communicatie over architectuur is gaan overheersen.

Architecten werken echter niet alleen in een digitale wereld, maar ook aan de omringende, fysieke wereld. Ze leggen hierbij een zekere nauwkeurigheid en gevoeligheid aan de dag. Deze activiteit wint aan belang in een tijd, waarin kunstmatige intelligentie in opkomst is, de verhouding van de stedelijke ruimte met de natuur stevig is veranderd en de zorgen over klimaat en milieu groeien. Er is weinig reden om het architectonisch denken op te geven en je alleen bezig te houden met sociaal-politieke kwesties.

Rationalisme en architectuur

Deze situatie is aanleiding om het opnieuw te hebben over het rationalisme in de architectuur. Dit wordt gekenmerkt door een gemeenschappelijk streven naar zo rationeel mogelijke oplossingen van uiteenlopende ontwerpproblemen. Met een herzien rationalisme kan architectuur mogelijk ook iets van haar ‘agency’ herwinnen, dus dingen voor elkaar te krijgen. Juist dat laatste vermogen is ze de afgelopen jaren volgens velen kwijtgeraakt.

Afgelopen maand trok ik in Tilburg een dag op met Jacq. de Brouwer van Bedaux de Brouwer. Kenmerkend voor het rationalisme waarmee hij werkt, is dat het niet alleen motieven levert voor gesprekken met de opdrachtgever, maar ook onderhandelingen voedt met de stad waarin wordt gebouwd. Leidend voor de Brouwer is steeds: kun je architectuur zo inzetten dat ze aan de stad iets toevoegt.

Woonhuis van Esch, Tilburg, 2006 Beeld Kim Zwarts

Het zojuist verschenen nummer van het tijdschrift Oase levert aan deze problematiek een welkome bijdrage (1). In deze editie vraagt de redactie zich af in hoeverre rationalisme valt te koppelen aan hedendaagse zorgen over de eindigheid van hulpbronnen en energie. Volgens Oase kun je rationalisme gebruiken als kapstok voor architectonische benaderingen die streven naar een economisch verantwoorde inzet van middelen bij het bouwen in een eindige wereld én bij de ontwikkeling van een culturele houding die ervan uitgaat dat het nodig is om excessen te vermijden. Bijvoorbeeld door niet uit te gaan van sloop en nieuwbouw, maar iedere bouwopgave wel overwogen te benaderen.

Vallen en opstaan

Van de vele interessante bijdragen in dit nummer zou ik er twee willen noemen. De eerste is het essay van Irénée Scalbert onder de titel “De redelijkheid zelve”. Scalbert betoogt in dit verhaal dat de rede verenigbaar is met vallen en opstaan, met het voeren van experimenten en zelfs met bricolage (2). Het vermogen om een deugdelijk, afgewogen oordeel te vormen is een centraal kenmerk van rationele architectuur. Hij neemt hierbij afstand van de betekenis die door de Franse architect J.N.L. Durand aan het begrip rationalisme is gegeven.

Om dit te verduidelijken, vergelijkt Scalbert villa Buggenhout van KGDVS met het zomerhuis in Berlijn van Karl Friedrich Schinkel. Beide huizen zijn bijna vierkant en opgedeeld in negen vierkante kamers, met een trap in het midden. Echter waar de kamers in villa Buggenhout allemaal even groot zijn, voert Schinkel subtiele aanpassingen door in de plattegrond. Zo maakt hij de tuinkamer op de hoofdas breder dan de hoekkamers. Het heeft alles te maken met een ellipsvormige zitbank die hij in een nis is plaatst en op haar beurt leidt tot verdere aanpassingen.

Terwijl veel architecten vasthouden aan een rationalisme à la Durand, vermijdt Schinkel juist “de fouten van de pure arbitraire abstractie”. De zuivere rede, zo geloofde hij, produceert ontwerpen die droog en schraal zijn en weinig vrijheid bieden. De kwaliteit van zijn architectuur berust in niet geringe mate op de verfijningen die in vergelijkbare ontwerpen van Durand en consorten niet te vinden zijn. Maar zegt Scalbert, deze uitzonderingen, aanpassingen en verfijningen kunnen wel degelijk rationeel zijn.

Office Kersten Geers David van Severen, Villa Buggenhout, 2012
Karl Friedrich Schinkel, Zomerhuis, Berlijn, 1824-1825

Beoordelen van gebouwen

Van de andere bijdragen aan Oase zou ik verder het gesprek willen noemen, dat Kim Förster voert met Kerstin Müller en Charlotte Bofinger van het Zwitserse bureau Zirkular en Maléna Bastien Masse van Structural Xploration Lab, EPFL. Onderwerp is het herwinnen en hergebruiken van betonelementen. Zij reageren in dit gesprek onder andere op de kritiek dat ze door hergebruik van bestaande gebouwen en bouwelementen te bepleiten, in feite de sloop van bestaande gebouwen zouden voorstaan. Maar zeggen deze architecten: je kunt beter beginnen met het beoordelen van gebouwen zodat je de beste beslissing kunt nemen: transformatie of hergebruik

Door een zeker rationalisme te omarmen en niet bij voorbaat oplossingen uit te sluiten, creëren architecten bewegingsruimte en daarmee ruimte om hun vak uit te oefenen. Ook voorkomen ze zo dat ze ten prooi vallen aan de verwarring waar veel architecten tegenwoordig mee te maken krijgen: met de mond belijden tegen sloop te zijn, maar in de praktijk opdrachten van sloop en nieuwbouw aanvaarden. Zoals de redactie van Oase opmerkt, kun je aan de huidige zorgen over de eindigheid van hulpbronnen en energie, het beste een veelvoud aan vormen van rationalisme koppelen.

Noten

1.Rationalisme herzien, Oase 119, januari 2025. Met bijdragen van Justin Agyin, Paul Bouet, Emmanuel Breton, Filippo Cattapan, Bart Decroos, Hülya Ertas, Kim Förster, Christoph Grafe, Priyanka Hutschenreiter, Irenée Scalbert en Sadia Rahman.

2.Bricolage betekent knutselwerk, geknutsel. De term werd geïntroduceerd door de antropoloog Claude Lévi-Strauss in zijn studie Het wilde denken (1962). Lévi-Strauss vergelijkt de bricoleur met de ingenieur. De ingenieur is een professional die volgens een abstract, vooraf bedacht plan gespecialiseerde hulpmiddelen gebruikt voor gespecialiseerde doeleinden. De knutselaar probeert met heterogene en niet-gespecialiseerde hulpmiddelen uit zijn omgeving praktische klussen te klaren.